Sjoerd en

Scouting

Probleemgedrag, wat kan ik doen?

Wat is probleemgedrag?

Men kan uitingen van probleemgedrag op verschillende manieren ervaren: verbaal, fysiek of non verbaal en elke combinatie die hier tussen te maken is. Voorbeelden van probleemgedrag zijn: boos weglopen (bij verlies), schoppen en slaan of het negeren van een opdracht of boodschap.

We ervaren gedrag niet als probleemgedrag wanneer iets eenmalig is. Iemand die heel boos gaat schreeuwen omdat hij verliest is vervelend. Dat kan een keer gebeuren en is dan een eenmalige vertoning van ongewenst gedrag. Het is anders wanneer iemand dat altijd doet. Waardoor je jezelf al op dit gedrag voorbereidt wanneer er een competitief spel gespeeld gaat worden. Een opeenstapeling van ongewenst gedrag maakt dat we het gaan beschouwen als probleemgedrag.

Maar gedrag hoeft niet altijd als ongewenst- of probleemgedrag te worden ervaren. Zo kan het zijn dat de ene leiding het gedrag van een kind als problematisch ervaart, terwijl een andere leiding dit niet herkent. Dit kan niet alleen tussen leiding onderling spelen, maar ook tussen leiding en ouders. Je eigen ervaring is belangrijk, maar respecteer die van een ander ook. Hierbij kan het helpen voor ogen te houden dat je beiden het beste voor het kind voor ogen hebt.

Soms zien we probleemgedrag als iets positiefs. In de voorbeelden hieronder wordt hetzelfde dwangmatige gedrag in het eerste voorbeeld geaccepteerd en aangemoedigd en het tweede voorbeeld niet geaccepteerd en afgekeurd. Probleemgedrag wordt pas probleemgedrag wanneer dat een negatief gevoel bij jou als leiding opwekt.

Voorbeeld 1

Patrick heeft dwangmatige handelingen, wanneer hij de keuken in komt zet hij altijd eerst even alle bekers recht.

In dit voorbeeld kun je je afvragen of het probleemgedrag is. Niemand heeft er last van en het kan zelfs fijn zijn als de bekers weer recht staan.

Voorbeeld 2

Lars heeft dwangmatige handelingen en kan het niet laten om wanneer hij binnen komt altijd even hard met de deur te smijten.

Dit is gedrag wat we zo storend vinden dat we er wel iets van zeggen.

Probleemgedrag wordt dus bepaald door twee factoren:

  • De frequentie waarin ongewenst gedrag voorkomt
  • Het gevoel dat gedrag bij jou als leiding opwekt.

Wanneer ongewenst gedrag echt probleemgedrag wordt

Het is belangrijk om je te realiseren dat bepaald gedrag dat jij als probleem ervaart, niet voor iedereen daadwerkelijk een probleem is. Daarom is het van belang om uit te zoeken waarom iets je raakt. Een voorbeeld van een maatstaf voor probleemgedrag is het lijden van anderen onder invloed van dit gedrag. Deze anderen kunnen de kinderen zijn, maar ook de leiding. De (emotionele) veiligheid komt dan in het geding.

Probleemgedrag heeft vaak een achterliggende oorzaak. Het is verstandig om dit met de scout te bespreken. Er zijn verschillende manieren waarop je dit kunt doen:

Het geven van feedback: Benoem je waarneming, beschrijf jou gevoel/ idee, geef je behoefte aan en kom met een verzoek vanuit die behoefte.

Voorbeeld: een scout zit regelmatig tijdens de opkomst aan één ander kind. Deze vindt dat niet prettig. Dit kind komt elke keer naar jou als leiding toe. Jij kan hierop reageren met de volgende feedback: “ Ik zie dat jij (…) prikt. Vorige week hebben we het hier ook over gehad. Ik denk dat je het moeilijk vind dat te onthouden en ik wil graag weten hoe ik je er bij kan helpen om het niet meer te doen. Kunnen we hier samen over nadenken?” Het voordeel van deze boodschap is dat de scout je op deze manier niet kan weigeren, maar zich ook niet aangevallen voelt.

Oorzaak achterhalen: Op het moment dat het gedrag er niet is, kun je met een scout zijn of haar (ongewenste) gedrag bespreken om de oorzaak ervan te achterhalen. Het is hierbij belangrijk om goed te luisteren zonder een waardeoordeel er aan te hangen, samen te vatten, open vragen te stellen en stiltes te laten vallen.

Het komt voor dat de oorzaak van gedrag dieper gaat, bijvoorbeeld doordat er thuis problemen zijn. Hier hoef je nooit alleen actie voor te ondernemen, maar betrek de andere leiding en de groepsbegeleider in de zorgen. Let er wel op dat je het opgebouwde vertrouwen van het kind niet schaad, door bijvoorbeeld uit het niets te zeggen dat je het met een derde persoon hebt besproken. Ga na wat je zelf prettig, of juist niet, zou vinden.

Afspraken: Maak afspraken met de scout om het omgaan met het gedrag voor alle partijen zo goed mogelijk te laten verlopen. Het is belangrijk dat de scout meedenkt, zodat het voor hem of haar makkelijker toe te passen is.

Voorbeeld: Een scout loopt met regelmaat boos weg uit een spel. Jij als leiding maakt je dan zorgen over waar hij naar toe gaat. Op een rustig moment kun je dan met deze scout gaan zitten en hem vragen hoe jullie samen naar een goede oplossing voor iedereen kunnen komen. Door begrip voor het gedrag voor de scout te tonen, maar ook open te zijn over je eigen situatie en de grenzen aan te geven (daar kan het niet en ik wil weten waar je bent), kun je in gesprek tot een gezamenlijke oplossing komen.

Breng de ouders op de hoogte van het gesprek en de gemaakte afspraken. Vraag daarbij of zij het gedrag herkennen en naar de ervaringen die zij er dan mee hebben.

Wanneer dit de oplossing lijkt te zijn, is het goed dit na een tijdje aan te geven door positieve feedback: “ Ik zie dat het allemaal veel beter gaat en je je goed aan de afspraken houdt. “Dat vind ik fijn en ik ben trots op je.”