Sjoerd en

Scouting

Module omgaan met probleemgedrag

2.3 Hoe ga je om met het probleem

Thomas Gorden beschrijft manieren hoe je verder kunt wanneer je weet wie het probleem heeft. Zowel wanneer jij een probleem hebt, als wanneer een ander een probleem heeft.

2.3.1 Wanneer een ander een probleem heeft.

Wanneer een ander een probleem heeft geeft de methode aan actief te luisteren. Dit is een manier om uit te zoeken waar het probleem ligt en welke emoties aan dit probleem gekoppeld zijn. Het doel is om niets voor de persoon met het probleem op te lossen, maar om hem zelf naar een oplossing te laten zoeken. Door middel van actief luisteren help je hem of haar daarbij.

Stap 3 is het actief luisteren. Deze stap kunnen je als leiding doen wanneer en ander een probleem heeft. Bij actief luisteren gaat het erom dat je je gesprekspartner geen woorden of gedachten in de mond legt, geen oplossingen aandraagt, maar alleen maar luistert naar wat hij of zij verteld. Het is wel belangrijk dat je laat merken dat je luistert en dat je hem of haar wil begrijpen.

Problemen zijn vaak verwikkeld met emoties. Een probleem kan groter lijken als je er boos over bent. Door tijdens het luisteren emoties te benoemen kan je de ander bewust maken van die emoties, en ze als het ware uit de weg ruimen. Door emoties te benoemen voelt de ander zich begrepen en gaat hij minder emotioneel naar het probleem kijken. Dit maakt het makkelijker voor hem om een oplossing te vinden.

Er zijn een aantal dingen die je beter niet kunt doen wanneer je actief luistert. Deze zijn samengebundeld in een lijst met communicatie stops ook wel communicatie blokkades genoemd.

  1. Bevelen, voorschrijven Deze boodschappen geven de persoon de indruk dat zijn gevoel of behoeften niet belangrijk zijn. Het kind moet doen wat de ander wil (“Doe niet zo vervelend” of “Hou op met praten”). Deze uitingen roepen boosheid op.
  2. Waarschuwingen, bedreigingen Deze boodschappen kunnen een kind bang en onzeker maken (“Als je dat doet, dan krijg je later spijt”. Kinderen reageren op waarschuwingen vaak met: “Het kan me niet schelen wat er gebeurt, ik doe het toch”. het maakt een kind onzeker en remt daardoor het kind om initiatief te tonen.
  3. Vermanen, moraliseren, preken Deze boodschappen (“Je hoort..”, “Je moet…”) geven het kind boodschap dat de ander geen vertrouwen in hem heeft om zelf te bepalen wat goed is.
  4. Raadgevend, suggesties doen, oplossingen geven. Door deze boodschap geef je het kind de indruk dat je geen vertrouwen hebt in zijn eigen oordeel of het eigen vermogen om een oplossing te vinden. Dit roept minderwaardigheidsgevoelens op of verzet:”Je begrijpt helemaal niets van mij!”
  5. Beleren, logische argumenten aangeven Kinderen vinden het vaak niet prettig als ze de les gelezen worden (net als volwassenen). Vaak gaan ze hun eigen standpunt daardoor nog harder verdedigen. De feiten kennen ze vaak allang. Hoe meer argumenten aangedragen worden, hoe meer ja-maars.
  6. Oordelen, bekritiseren Deze boodschappen geven het kind een gevoel van onmacht, domheid, slechtheid en minderwaardigheid. Zoals volwassenen het kind beoordelen, zo zal het kind zichzelf beoordelen. Kinderen leren op deze manier hun gevoel en emoties te verdringen.
  7. Prijzen, het eens zijn Het is niet goed om een kind altijd te prijzen. Het kan kinderen onzeker maken als ze een keer geen compliment krijgen. Ook al klinkt het geven van complimenten fijner, vaak is het een subtiele manier van manipuleren. Kinderen hebben dat vaak haarfijn door. pas daarom je compliment aan aan de situatie. bij de eerste keer, “ Wat goed dat jij je veters strikt” . Een volgende keer “Wat goed dat je het nog weet” en daarna “Je kan het al echt ik hoef je niet meer te helpen wat goed” .
  8. Schelden, belachelijk maken Kinderen gaan zich door deze boodschappen slecht en ongeliefd voelen. Ook leren ze precies zo te reageren: “Moet jij zeggen, jij bent zelf ook lui”.
  9. Interpreteren, analyseren, oorzaken vaststellen Psychoanalyse (“ik weet wel waarom je zo reageert”) van de volwassene geeft het kind het gevoel dat de volwassene zichzelf superieur vindt. Het kind zal de werkelijke reden dan niet meer zeggen.
  10. Geruststellen, troosten Deze boodschap (“Joh, zo erg is het toch niet”) ontkend het gevoel van het kind. Kinderen leren zo hun gevoel ook te ontkennen. Daarbij voelt een kind zich niet gehoord.
  11. Sturend vragen Sturend vragen kunnen het kind het gevoel geven dat je twijfelt aan zijn verhaal, het voelt dan meer als ondervragen. Kinderen kunnen zich dan in een hoek gedrukt voelen. Je stelt vragen vanuit jouw mening en visie op de situatie en legt deze het kind op.

Maar hoe moet je dan wel actief luisteren en wat kun je dan wel zeggen? Eigenlijk is het niet de bedoeling dat je veel zegt in je houding (non-verbale communicatie) kun je al een heleboel doen. Slechts een klein percentage van de communicatie is woordelijk. Het grootste deel van wat je overbrengt doe je non verbaal. Dit maakt je houding een krachtig handvat in de communicatie en verklaart de verwarring die er aan de telefoon en in e-mail- of facebook verkeer ontstaat. Hieronder staat een lijst met manieren om actief te luisteren en handvatten voor een gesprek.

  1. Tussenvoegsels Door af en toe een hm-hm, juist, ja of aha te zeggen laat je zien dat je nog steeds geconsenteerd bent op wat de ander zegt. Ook stimuleert het de ander om door te gaan met praten.
  2. Ordenen Het helpt om af en toe even te ordenen of samen te vatten wat er juist gezegd is. Dat helpt om zicht te houden op wat er gezegd is, maar geeft ook aan dat je echt luistert. Wanneer je iets niet goed samenvat word dit verbeterd. Orden met enige regelmaat in het gesprek. Begin je zin niet met “ dus.....” dan geef je al een conclusie en dat willen we vermijden. Beter is het om te vragen “ Klopt het dat jij eerst de bal pakte, maar niet door had dat hij van Walter was en dat Walter boos werd op jou omdat hij dacht dat je hem afpakte?”. Orden daarnaast ook de emoties van de persoon. “ klopt het dat je je boos of verdrietig voelt?” Hieronder staat een lijst met emoties die te herkennen kunnen zijn. Wellicht dat deze lijst je helpt bij het benoemen van emoties.
    • angstig
    • verveelt zich
    • verloren
    • minderwaardig
    • ontmoedigd
    • overbelast
    • onzeker
    • in de steek gelaten
    • eenzaam
    • onrechtvaardig behandeld
    • schuldig
    • aangedaan
    • boos
    • wrokkig
    • zelfverzekerd
    • zelfstandig
    • flink
    • blij
    • opgelucht
    • trots
    • tevreden
    • dankbaar
    • teleurgesteld
    • verdrietig
    • moedeloos
    • gespannen
    • bang
  3. Vragen om verduidelijking. Zo kun je nieuwe informatie krijgen over het probleem. De kunst is om dit niet insinuerend te doen. Wanneer jij vermoed dat iemand gepest word is het niet slim om te zeggen “ Heeft hij je wel eens eerder gepest” wanneer het woord pesten nog niet gevallen is. Wellicht beschouwt de scout het als stoeien en heeft hij de lading van pesten nog niet aan de gebeurtenis gekoppeld. Dan beschouwt de scout pesten dus niet als het probleem. Het is beter te vragen naar hoe hij het vindt om met, de door jouw vermeende pester, om te gaan. dus te vragen “ Ik zag dat jullie net samen waren, hoe vind je het om met hem samen iets te doen?”
  4. Vragen naar iets nieuws. Wellicht kun je vragen naar nieuwe informatie. In het geval van heimwee kun je vragen naar “ Wat vind je van dit weekend?” en als vervolg “ Wat vind je dan wel of niet leuk”. Ook deze vragen mogen weer niet insinuerend zijn. Door naar nieuwe informatie te vragen geef je iemand de kans vanuit een andere invalshoek te kijken, of een samenhangend onderwerp aan te snijden.
  5. Open vragen Een open vraag gebruik je om informatie van je gesprekspartner te krijgen. De vraag valt niet met een enkele ja of nee te beantwoorden. Open vragen gaan over hoe, wat waar, wanneer en wie. Waarom vragen worden niet tot een open vraag gerekend, omdat dat vaak als een verwijt klinkt of alsof er om verantwoording word gevraagd. Een open vraag is dus “ Hoe vind je het weekend?” , “ Wat vind je het leukste dit weekend”' “ Hoe vind je het wanneer Max veel aan je vraagt?” Een goede open vraag is neutraal van karakter en uitnodigend uitgesproken. Laat hierbij ook in je non verbale communicatie zien dat je graag luistert naar het antwoord.
  6. Jouw houding Je eigen houding is erg belangrijk. Het is belangrijk dat je in je houding laat zien dat je neutraal bent. Je gesprekspartner heeft het probleem en niet jij. Je kunt dus rustig en ontspannen zijn. Door zelf geen emotie toe te voegen aan het gesprek is het minder beladen. Gewoon rustig zitten en af en toe knikken helpt. Niet met je voet wiebelen of je handen friemelen, dit zijn signalen van spanning of niet geïnteresseerd zijn. Probeer kalm en ontspannen te blijven.
  7. Stilte Door bewust even een stilte te laten vallen, kun je iemand stimuleren om door te vertellen. Daarnaast laat je ruimte om hetgeen juist besproken is te verwerken en eventueel terug te komen op wat net besproken is, of dit aan te vullen.

2.3.2 Wanneer ik een probleem heb

Wanneer je zelf het probleem hebt, raad Gordon aan een confronterende ik boodschap te gebruiken. In deze boodschap geeft je duidelijk aan, aan de persoon die voor jou ongewenst gedrag vertoond, welk gedrag je niet fijn vind, wat dit gedrag met je doet en welke verandering je graag wil zien. Omdat je vanuit jezelf praat keur je niet de persoon als geheel af, maar geef je duidelijk aan dat er een stukje is waar jij moeite mee hebt. Op deze manier hoeft de ontvanger zich niet aangevallen te voelen en maak je duidelijk dat het probleem bij jou ligt.

Stap 4 is de ik-boodschap. Deze stap doen we meestal wanneer ik een probleem heb, maar er zijn ook andere situaties. Het is belangrijk om vanuit “IK” te praten. Zo val je niet snel iemand aan en geef je aan dat het bij jou licht. Er zit een wezenlijk verschil tussen “Jij bent stom” en “Ik vind jou stom”. In de eerste situatie klinkt het als een feit, een conclusie. In het tweede geval geef je aan dat het jouw mening is. Wanneer je stom bent, vind de hele wereld dat dan ben jij als persoon echt zo. Wanneer je stom gevonden wordt is dat slecht een mening van een enkele persoon.

Dat iemand stom gedrag vertoont maakt hem nog niet stom. Het kan nooit zijn dat jij als heel persoon tot in het laatste gespleten haarpuntje op je hoofd stom bent. Het is dus belangrijk om te benoemen wat je stom vind. “Niet jou als persoon, maar dat je net iemand uitscheldt dat vind ik stom.”

Er zijn verschillende soorten ik-boodschappen:

  1. Verklarende ik-boodschap: “Ik vind dat een heel goede sjorring om een dwarsbalk mee vast te zetten.”
  2. Positieve ik-boodschap: “Ik ben blij dat je de limonadebekers naar de keuken hebt gebracht want dan kan ik de spullen voor het volgende spel klaar zetten.”
  3. Antwoordgevende ik-boodschap: (bijvoorbeeld als een scout vraagt of het even iets buiten het lokaal mag ophalen) “Nee, ik vind dat je nu niet weg kan, want ik wil eerst iets uitleggen.” of “Ja, dat is goed want jullie moeten nu toch even zelf werken.”
  4. Preventieve ik-boodschap: “Ik wil volgende week raketten maken en afschieten, ik wil dat jullie dan allemaal een fles meenemen.”
  5. Confronterende ik-boodschap: “Als je met je voeten in het gangpad zit (beschrijving van het gedrag) dan ben ik bang dat ik er over zal vallen (effect) en me pijn zal doen (gevoel).”

Vooral bij de confronterende ik boodschap is het belangrijk dat deze goed word uitgevoerd. Anders kan het als een afwijzing van de scout als persoon klinken.

Bijvoorbeeld wanneer een scout onhandig met zijn zakmes speelt en naar zich toe snijd op een manier dat het mes ook nog kan inklappen. Dit is wel degelijk jouw probleem want de scout zou het wel anders doen wanneer hij inziet dat dit niet goed gaat.

“ Je moet stoppen zo met je zakmes te spelen” komt over alsof de scout niet in staat is met zijn zakmes te spelen. Daarbij weet de scout nu niet wat hij fout doet.

“ Ik zie dat je met je zakmes naar je toe snijd op een manier dat je zakmes dicht kan klappen in je hand,(beschrijving van het gedrag) ik ben bang dat je jezelf zal verwonden(effect) en dat zou ik erg vervelend vinden (gevoel).”

Natuurlijk vragen drastische situaties om een strakkere aanpak. Wanneer een boot overstag gaat en een scout bijna het water in word gemept is deze zin te lang. Een alternatief is dan:.

“ NU BUKKEN!!” Hierna is het belangrijk om alsnog de ik boodschap goed te doen. Ik zag dat je niet doorhad dat de boot overstag ging, (beschrijving van het gedrag) en dat je het water in zou gaan (effect)Ik was even bezorgd (gevoel) daarom was ik zo kortaf. (uitleg waarom de eerste reactie).”

Stap 1 t/m 4 vormen een geheel. Het is altijd belangrijk om te kijken hoe je in de situatie staat en de situatie zo leeg mogelijk te maken. De stappen 3 en 4 kun je op afwisselende manier benutten. Zo kan het zijn dat je in een gesprek een confronterende ik boodschap geeft. Wanneer twee scouts ruzie hebben kun je zeggen “ Jos, ik hoor je weer door Rina heen praten, zo kan ik niet helpen jullie ruzie op te lossen, omdat ik haar verhaal niet goed kan horen. Ik ben er nu klaar mee.”

Deze Gordon methode werkt fijn omdat je allereerst je eigen instappunt bepaald. Is wat ik nu vind echt wat ik vind of is dit gekleurd door de situatie en mijn emoties op deze situatie?Hierdoor kun je objectiever in de situatie gaan staan. Wanneer je al vol emoties zit (irritatie en boosheid) is het lastig om ook nog ruimte voor de emoties en gedachte van een ander te maken. Tevens is het makkelijker voor een ander om je te kwetsen. Door deze emoties heb je de situatie persoonlijk gemaakt. Deze emoties zijn zo krachtig dat ze jou sturen. Vanuit irritatie en boosheid worden vaak beslissingen genomen waar mensen achteraf anders tegenover staan. Daarom is het verstandig om boosheid, irritatie en frustratie niet de motor van het gesprek te laten zijn maar los te koppelen van de situatie. Door dus te bepalen waar jij in deze situatie staat kun je de situatie beter aan.

Hiervan uit kun je bepalen of jij of de ander het probleem heeft of dat er wellicht helemaal geen probleem is. Deze inventarisatie helpt je de juiste aanpak te bepalen. Ga je over op een gesprek, actief luisteren of ga je over op een ik boodschap?