Probleemgedrag, wat kan ik doen?
Het raamwerk van de training
Naam training: | Probleemgedrag |
Randvoorwaarden: | |
Tijd: | 4 uur + uur eten tussendoor |
Omgeving accommodatie: | Buiten, binnen, lokaal |
Doelgroep: | Leidinggevenden |
Aantal deelnemers: | 9-12 |
Aantal trainers: | 2-4 |
Beginniveau deelnemers: | Een half jaar leiding geven |
Eindtermen deelnemers: | |
Overzicht van de inhoud: | Werkvorm 1
Werkvorm 2 |
Documentatie: | Zie achtergrondinformatie |
Materiaal: | Papier, pen, stiften, opdrachtenvel, etc. |
Het draaiboek
Tijd | Wat en hoe | Waarom | Aandachtspunten | Materiaal | Werkvorm |
0:00
A |
Welkom, huisregels, voorstellen, programma bespreken. | Deelnemers vertellen wat zij ervaren als de meest negatieve en positieve eigenschap van jeugdleden. | Huisregels, feedbackregels.
Uitspreken van verwachtingen. Opschrijven wat er wordt verwacht van de avond, op post-its. |
Flap overs, pennen, post-its. | Plenair |
0:20
A |
Werkvorm 1:
Uitwisselen van ervaringen met probleemgedrag |
Emotionele ruimte creëren bij de deelnemers. | Emotionele veiligheid van de deelnemers.
We zoeken niet naar de oplossing nu. |
Bord voor steekwoorden, format voor deelnemers hun eigen casus | |
1:00
M |
Werkvorm 2:
Gordon vakkenspel; van wie is het probleem. |
Bewegen van de deelnemers en start met theorie. | Het gaat om gedrag. | Aantal vastgelegde casussen, de casussen van de deelnemers, vakken om tussen te lopen. | |
1:15 | Eetpauze | ||||
2:30 | Leuke energizer
Voorbeelden:
|
Frisse start zonder dip | Als trainer actieve energie overbrengen. | Stoepkrijt of haringen en touw. | In groepjes. |
2:45
A A/M |
Werkvorm 3: Inleiden met twee eigen casussen, waarin het vanuit twee perspectieven wordt belicht.
Gedrag filteren vanuit de casus door deelnemers, oorzaken er bij bedenken. Dan belichten ze het vanuit een ander perspectief (persoon). |
Inleven in de jeugdleden. | Anonimiteit op papier.
Zonder waardeoordeel of conclusie formuleren. |
Flap overs.
De deelnemers hun casussen. |
|
3:15
M |
Werkvorm 4:
Tip ronde, alleen ontvangen, niet reageren. Aan het einde van de ronde vijf minuten opschrijven voor zichzelf. |
Handvatten bieden bij probleem. | Echtheid, let op wat bij je past. | Blaadjes en pen in laatste vijf minuten. | Plenair. |
4:00
A/M |
Werkvorm 5:
Algemene theorie:
|
Achtergrond informatie. Structureren van gedeelde informatie. | Niet zelf diagnosticeren. Geen nieuwe praktijkvoorbeelden. | PowerPoint presentatie. | Plenair |
4:20
A |
Werkvorm 6: Gesprekscyclus bespreken. | Theoretische aanvulling. | Afhankelijk van de werkvorm | ? | |
4:35
M |
Post-its doorbespreken | ||||
4:45
A/M |
Bingotoets en evaluatie | ||||
5:00 | Afsluiten |
Werkvormen
Beschrijving van de onderdelen
Werkvorm 1
De ervaringen van de deelnemers staan bij werkvorm 1 in deze module centraal. Het gaat hier om uitwisseling onderling.
De deelnemers schrijven hun eigen casus op het format op. Deze casus zal gedurende de hele avond gebruikt worden. Wanneer iedereen zijn casus heeft opgeschreven, zullen we de deelnemers ruimte geven om hun verhaal kort toe te lichten. We gaan nog niet op zoek naar oplossingen en antwoorden. De casus is op dit moment alleen een verhaal waar we naar luisteren.
Werkvorm 2
Bij werkvorm 2 gaan de deelnemers op zoek naar de eigenaar van het probleem. Dit geeft hen inzicht in welke insteek zij dienen te hanteren om tot een oplossing te komen.
Stap 1
Laat de groep in een kring aan tafels plaats nemen. Leg de achtergrond informatie uit van het gedragsraamwerk 2.2.
Stap 2
Iedereen gaat naar het gedragsraamwerk dat op de grond licht. Dat bestaat uit drie vakken waarin: ik een probleem heb, er is geen probleem en jij hebt een probleem. Vervolgens geeft je een scenario waarbij de groep in het vak moet gaan staan dat zijn bij dit scenario vinden passen. Vraag hierbij na elk scenario kort waarom mensen voor een vak gekozen hebben. Er is hier geen goed of fout.
Scenario's:
- Twee scouts uit jouw speltak hebben ruzie.
- Een scout heeft bij de helft van de opkomsten zijn uniform niet bij zich.
- Je hebt een scout waar je vreselijk veel moeite mee hebt, je bent blij als hij er een opkomst niet is.
- Een scout wil naar huis tijdens een uitje, zij zegt zich niet lekker te voelen.
- Een scout is andere scouts aan het vertellen hoe nare leiding je bent tegen hem.
- Een scout van jou heeft een groot probleem met een mede leiding van jou. De scout wil nu stoppen met scouting
- Een scout weigert stil te zijn en houd iedereen in de tent wakker
Stap 3
Kort bespreken van de scenario's en uitleggen n.a.v. de achtergrond informatie welke actie aan het soort probleem vast zit.
- Wat valt je op
- Welke kijk geeft je dit op probleem gedrag
Vat na de evaluatie de hoofdpunten samen.
Werkvorm 3
Bij werkvorm 3 leren de deelnemers gedrag te onderscheiden en mogelijke oorzaken bij dit gedrag te bedenken.
Stap 1
Begin door twee casussen te bespreken vanuit twee perspectieven. 1 vanuit het kind en 1 vanuit de groep of leiding. Dit om de leiding zich te helpen plaatsen in de ander en los te koppelen van hun eigen emoties.
Casus 1
Stel je bent PL en in je patrouille heb je het heel druk. Jij bent verantwoordelijk voor alles wat er speelt en dat alles straks klaar is als de leiding inspectie doet. Naast dit overzien wil je patrouille dat je ook eens iets doet. Tijdens het eten heb je de taken verdeeld. Alles loopt lekker. Tim is weg water halen en de tent wordt straks door hem uitgeveegd. Je hebt met Matthijs al alles rond de tafel opgeruimd en wacht nu op het afwas water, want dat was toch net te weinig. De tijd dringt en Matthijs en jij hebben inmiddels ook al het terrein rond de keuken schoongemaakt en de uit de vergiet gevallen macaroni opgeruimd. Dan komt Tim terug zonder water, maar wel met een kar en is er nog trots op ook. Wat een sukkel! En jullie hebben nog maar 20 minuten en geen water om af te wassen. Boos zeg je “Maar het is jouw taak om water te halen, waar is de Jerrycan?!”
Tegen casus:
Tijdens het eten vertelt je PL dat jouw taak vandaag is om water te halen en de tent schoon te vegen. Met je beste bedoelingen loop je met de Jerrycan naar voren om daar water te halen. Onderweg zie je een pionier paal die nog terug gebracht moet worden. Deze pak je op en je brengt die naar voren naar het pionierhok. Daar zie je een karretje en je bedenkt je dat die wel handig is om morgen de palen mee terug te brengen dus je pakt de kar en loopt terug naar het terrein. Trots vertel je dat je de paal hebt opgeruimd en de kar alvast geregeld hebt. Waarop je PL boos antwoord “Maar het is jouw taak om water te halen, waar is de Jerrycan?!”. Tim heeft ADHD.
Stap 2
Hierna laat je de deelnemers een lijstje met gedragingen maken die in hun casus voor komen en vraagt ze om verschillende aanleidingen voor dit gedrag te bedenken.(Een tegen casus bedenken).
Stap 3
Deel de tegen casus met elkaar.
Werkvorm 4
Deze werkvorm is erop gericht de deelnemers handvatten te bieden bij het omgaan met probleemgedrag.
Alle deelnemers hebben hun casus. Elke deelnemer krijgt tips en adviezen van de andere deelnemers en mag deze alleen ontvangen. Er wordt niet over gediscussieerd. Iedere tip is goed, maar het is wel nodig er kritisch op te zijn of het voor jou werkt.
Werkvorm 5
We laten nu de casussen los. Voor deze werkvorm zullen we gaan nadenken over wat we al weten over stoornissen die kinderen hebben/ kunnen hebben. Zodat wanneer een ouder komt met mijn kind heeft (…) je daar een beeld bij hebt en een aantal handvatten hebt die je in kunt zetten.
Hang voor iedere stoornis een flap op en brainstorm met de groep over het gedrag wat er onder kan. Vul aan waar nodig. Wanneer de lijsten compleet zijn, denk met elkaar na over mogelijke handvatten. Waak er voor dat de casus hier niet aan gelinkt wordt (omdat er dan geneigd wordt naar diagnosticeren).
Denk er nog eens aan: Labelen voor jezelf is functioneel. Vaak doe je het om iets te kunnen accepteren (bijvoorbeeld gedrag), maar ook om er mee om te kunnen gaan. Zolang je dit voor jezelf doet is het prima en functioneel. Echter raden we af het met anderen te delen, omdat je jezelf blind kunt staren (je propt al het gedrag in dat hokje) en je anderen (ouders) kunt kwetsen.
Werkvorm 6
Bij werkvorm 6 wordt de gesprekscyclus besproken. Groepsstructuur met groepsbegeleider toelichten. Uit de groep zetten van een kind.
Stap 1: Ga in gesprek met het jeugdlid over het gesignaleerde gedrag. Vraag naar wat maakt dat dit gedrag er is.
Maak Afspraken maken en de verwachting uitspreken dat iedereen zich ook aan deze afspraken houdt. En afspreken dat je dit zal evalueren het het kind.
Stap 2: ouders op de hoogte brengen van het gesprek en de gemaakte afspraken. en afspreken hierop terug te komen.
Wanneer dit de oplossing lijkt te zijn is het goed dit na een tijdje aan te geven door een positieve ik boodschap. “ Ik zie dat het allemaal veel beter gaat en je je goed aan de afspraken houd. “Dat vind ik echt goed van je.”
Wanneer na evaluatie blijkt dat het beter gaat of goed gaat is het verstandig wel alert te blijven maar er geen acties meer op te zetten. Mocht er echter geen positieve verandering opteerden dan:
Stap 3: een gesprek met de scout en de ouders. En opnieuw afspraken maken. Door op dezelfde lijn met de ouders te gaan zitten voelt een scout meer druk om zich aan de gemaakte afspraken te houden. Ouders weten vaak meer over hun kind en kunnen in dit gesprek handvatten aangeven. Tevens zijn ze dan goed op de hoogte.
Geef dit gesprek wel aan bij je groepsbegeleider.
Stap 4: Na een korte tijd afspraken met ouders en scout evalueren.
Mocht dit niet lukken dan kun je stap 3 en 4 herhalen. Het kan echter zo zijn dat een scout het probleemgedrag blijft vertonen. Dan is het belangrijk om ook de groepsbegeleider erbij te betrekken. Het bestuur van je groep kan dan beslissen het op te pakken of besluiten dat deze scout niet binnen de groep past. Het belang van de groep gaat altijd voor op het individu. Scouting is een vrijwilligers organisatie. Er valt niet te verwachten dat wij op scouting op een professioneel pedagogisch niveau werken. Het is belangrijk dat we onze grenzen hierin kennen. Dit neemt niet weg dat het weigeren van iemand in je groep een pijnlijke situatie is voor alle betrokken partijen.
Toetsing
Bingotoets – uitleg
Alle deelnemers krijgen een bingokaart met daarop bijvoorbeeld gedragsvoorbeelden. Hiermee gaan de ze door de ruimte lopen en met elkaar in gesprek over hoe om te gaan met dit specifiek omschreven gedrag.
Noem drie vormen van ADHD | Welke handvatten bied je/ hoe ga je om met iemand met GTS? | Beschrijf twee kenmerken van Borderline. | Welk gedrag zie je bij iemand met ADHD? | Wat doe je wel en wat doe je niet wanneer je vermoedens van een stoornis bij een kind hebt? |
Wat is autisme? | Welke handvatten bied je/ hoe ga je om met iemand met Borderline? | Beschrijf het verschil tussen PDD-nos en klassiek Autisme | Wat houd vraag “wie heeft het probleem” in? | Wat is de gesprekscyclus? |
Welke handvatten bied je/ hoe ga je om met iemand met autisme? | Beschrijf wat het verschil is tussen Asperger en klassiek Autisme | Welke handvatten bied je/ hoe ga je om met iemand met ADHD? | Noem drie kenmerken van GTS. | Wat is probleemgedrag? |
Hand-outs
Werkvorm 1
Casus beschrijven
Werkvorm 3
Gedrag filteren